Breedvormend curriculum inclusief toetsing - Uit de praktijk

Welke vormen en inhouden passen bij een breedvormend curriculum? Hoe zorg je voor congruentie tussen pedagogische intenties, curriculum en toetsin? Welke rol geef je leerlingen en studenten in hun eigen ontwikkel- en evaluatieproces? Hieronder staan voorbeelden uit de praktijk bij de bouwsteen breedvormend curriculum inclusief toetsing.

Vorming en vormen van toetsen  

Peter van Olst, onderzoeker en opleider bij Driestar hogeschool, vertelt over de zoektocht naar toetsing die past bij het ideaal van brede vorming.   

“Een groep docenten was al een tijdlang bezig met het vormingsideaal van de pabo-opleiding, maar hield bij de toetsing een sterk gevoel van ongemak. Het lukte wel te werken aan een mooi programma met vormende ervaringen en opdrachten, maar de toetsing en beoordeling van de studenten bleef een probleem. Het was alsof de vorm van toetsing de studenten uitnodigde om zich niet zozeer op hun vormingsproces, maar eerder op de beoordelingscriteria te richten. Hoe konden we dit tegengaan? 

Het lezen van literatuur en spreken van deskundigen leidde tot het formuleren van een aanpak, waarbij we aan het einde begonnen. Zouden we van de laatste, afsluitende opdracht van de vormingslijn een heel vrije, artistieke opdracht kunnen maken? Met veel enthousiasme begonnen we eraan te werken. Bij de uitvoering merkten we al gauw dat studenten wel erg moesten wennen aan zo’n vrije aanpak. Door ineens andere dingen van ze te vragen dan ze gewend waren, werd er een nieuw beroep gedaan op hun professionele zelfverstaan. Juist dat leverde echter heel mooie, bijzondere, persoonlijke, creatieve verwerkingen op. 

Bij de mooie nieuwe vormingskansen die deze toetsing bood, bleef zich toch een vraagstuk opdringen: hoe beoordelen we het en hoe houden we dat ook voor de toekomst – met andere studenten, begeleiders en beoordelaars – inzichtelijk? Veel kalibreren natuurlijk, maar dat lost niet alles op. Waar we tegenaan liepen, was dat het aantal vastgelegde criteria weer snel opliep. We zochten vastigheid, meden onzekerheid en raakten weer vervreemd van ons ideaal. 

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het gevoel van ongemak en onbehagen blijft. Het is een gevoel van ongemak dat we uithouden omdat de nieuwe toetsvorm ook veel oplevert. Tegelijk zien we binnen de organisatie nu ook breder bewustwording van de problematiek en een groeiende intentie om onze toetsing en beoordeling in lijn te brengen met ons gezamenlijk gedragen vormingsideaal. De oplossing hebben we nog niet gevonden. We blijven ontwikkelen, maar telkens komen we daarin een dynamiek tegen die ondermijnend werkt voor datgene wat we ook in de beoordeling graag centraal zouden willen stellen: de pedagogische relatie tussen docent en student. De zoektocht naar toetsing die valide is maar tegelijk juist deze pedagogische relatie borgt en versterkt, gaat door.” 

Ontwerpen en kennis vergaren

Marytske Veltman is docent aan lerarenopleiding Spring en ook binnen andere afstudeerrichtingen van de pabo op Hogeschool Leiden. Ze vertelt over haar eigen ontwikkeling en die van haar studenten in het ontwerpen van onderwijs.   

“Ik stond als een soort weervrouw mijn les te geven”, vertelt lerarenopleider Marytske over haar begintijd als docent Aardrijkskunde in het VO. “Alles stond op het bord en daar stond ik dan over te vertellen. Achteraf vind ik het gek dat ik ooit zo onderwijs heb gegeven.”     

Het zette haar als lerarenopleider aan het denken over hoe je tot onderwijsontwerp zou kunnen komen, zodat je het op verschillende vakinhouden zou kunnen toepassen: “Het mens en wereld-vakgebied waarin ik onderwijs ontwerp, is heel breed. Als je het als vakken zou bekijken, zitten geschiedenis, natuur en techniek, burgerschap én aardrijkskunde in mijn bijeenkomsten. En ik heb maar een paar bijeenkomsten. Daarin kan ik dus niet toetsen of iemand al die vakkennis zo beheerst dat hij tot aan groep acht alle vakinhoud zou kunnen geven.”   

“Dat moet ook niet het doel zijn”, vervolgt ze. “Ik leer je liever hoe je de kennis vergaart die je nodig hebt om een bepaalde les of lessenreeks te geven. En hoe je ervoor zorgt dat je je voorbereidt om alle vragen van iedereen te kunnen beantwoorden. Dat verandert het perspectief: ik laat studenten nu een goede reeks maken in twee domeinen en in dat proces van ontwerpen, uitvoeren en evalueren stel ik heel veel vragen. Ik vertraag en vraag om na te denken: waarom doe je dit? Dan leer ik ze iets wat ze vervolgens op allerlei vakgebieden kunnen toepassen. Ik ga meer zitten op het proces, om te zorgen dat een student genoeg in z’n rugzak heeft zitten om handen en voeten te geven aan het hele domein Mens en Wereld.” 

Dat proces begint bij de ervaringen van de student zelf: “Aan het begin van de opleiding vraag ik ze hun visie te formuleren op hoe ze gevormd zijn tot wie zij zijn. Wat neem jij mee de klas in? Want als je zelf niet geraakt bent in bepaalde gebieden van Mens en Wereld, hoe geef je daar dan les in? Je moet bij jezelf ontdekken waar je geraakt bent of wat jouw passie is. Je moet weten waar je goed in bent en waarin dingen ontbreken en wat je dus te doen hebt.”   

Zelf leerde Marytske zich daar kwetsbaar in op te stellen ten opzichte van haar studenten: ”Ik vond het spannend om les te geven en te ervaren dat ik niet alles wist wat zij aan het leren waren. Dat ongemak heb ik met de groep gedeeld. Zij dachten: jij bent hier de lerarenopleider, dus jij weet het allemaal. Maar toen ik die kwetsbaarheid liet zien, heeft de groep me bedankt voor het delen. Ik wist niet dat de toon van kwetsbaarheid en onzekerheid zo’n positief effect op de groep zou hebben. Ik denk dat er bij veel studenten een hoge lat ligt. Het beroep dat we hebben omvat veel. Met het tonen van die kwetsbaarheid zie ik meer veiligheid ontstaan in de groep. Vanaf dat moment ben ik mijn positie ten opzichte van de studenten gelijk gaan zetten. En dan ontstaat er iets anders bij studenten. Opeens is daar de uitnodiging om samen onderwijs te maken.”  

Je thuis meenemen naar DENISE

Op DENISE – De Nieuwe Internationale School van Esprit – heeft de ontwikkeling van een breedvormend curriculum een prominente plek in de onderwijspraktijk. De openbare, internationale school voor po én vo in Amsterdam Nieuw-West herbergt zo’n 1000 leerlingen met verschillende thuistalen. Door goed naar de leerlingen te kijken, met het lesmateriaal aan te sluiten op het International Middle Years Curriculum en determinatie qua uitstroomniveau uit te stellen, geeft DENISE deze diverse populatie een zachte landing in onze samenleving. Kaisa Eskelinen, curriculumcoördinator po (destijds, red.), licht toe hoe dit vorm krijgt in de praktijk. 

“Vast onderdeel van het International Primary Curriculum is dat je vanuit de thema’s altijd je thuis, je cultuur, je gewoontes en de geschiedenis van je eigen land meeneemt. Er is ruimte voor de thuistaal van leerlingen en ouders worden veel betrokken. We leren recepten koken, voeren gesprekken en ook drama en muziek hebben een grote rol binnen de school.”  

Concreet kan dat er als volgt uitzien: “De thema’s vanuit het International Primary Curriculum worden zichtbaar in de wekelijkse assembly. Een uur per week komen leerlingen samen in het theater en één klas krijgt de opdracht om de assembly te verzorgen. In groep 6 zijn we bijvoorbeeld bezig met het thema ‘homes en houses’. Tijdens de assembly lieten alle kinderen zien hoe hun huis eruitziet in hun thuisland, of een huis van hun opa en oma. Dat was zo leuk om te zien, ze kunnen zoveel van elkaar leren. Waarom heeft dat huis op Bali geen muren, maar een bamboe dak? Waarom staan er zoveel huizen naast elkaar? Voor mij is dat de essentie van DENISE: dat je gaat kijken waar we allemaal vandaan komen en dat we trots zijn op onze achtergrond.”  

Toetsen onderzoeken op De Buitenkans

Basisschool De Buitenkans in Heerenveen is geïnspireerd op de pedagogiek van Reggio Emilia. Een leidend principe daarin is het kindbeeld van waaruit men werkt: “We gaan uit van het competente kind dat zelf in staat is om zijn leerproces en ontwikkeling te ontwerpen en te beschermen. Hoge betrokkenheid hierbij van ons als begeleiders, ouders en de omgeving is daarbij belangrijk” luidt de visie van De Buitenkans. Directeuren Femke Rinsma-Dijkstra en Theo Rinsma en leerkracht Sietske Booisma leggen uit hoe het lesprogramma is ingericht en op welke manier ze toetsen hoe het kind zich ontwikkelt. 

“We gebruiken de 280 leerdoelen uit het democratisch onderwijs”, vertelt Femke. “Elke tien weken kiezen de kinderen welke leerdoelen zij willen gaan halen en elke tien weken evalueren we met ouders en kind. We zien daarin dat de kleuters veel sneller gaan dan verwacht. Al hoeven ze alleen maar te spelen en zijn we niet bezig met letters: ze gaan als een speer. In groep drie, vier en een stukje van groep vijf lijken ze wel stil te staan. En daarna blijkt er toch van alles in dat koppie te zijn gebeurd en gaan die leerdoelen er ploep, ploep, ploep, als eieren uit. Omdat we niet duwen, zijn ouders soms bezorgd: ‘Mijn kind leert al een jaar niks.’ Maar dat ligt genuanceerder, denken wij. Ze krijgen dan ook een goede preek van Theo voordat ze hier op school starten: ‘Ook al loopt jouw kind twee jaar achter: wij doen niks.’ Maar als jouw kind twee jaar achterloopt, terwijl het veel moeite doet om bijvoorbeeld te lezen, doen we wel wat. Want dan heeft het bijvoorbeeld niet de juiste leerstrategie of misschien niet de juiste materialen.” 

“De vraag die we veel krijgen van ouders is: ‘Hoe het zit met de uitstroom naar het vo?’”, zegt Theo. “’Moeten ze dan wel ineens lesjes gaan volgen? Gaat dat goed?’ Ja, dat gaat goed. Als ze dat kunnen leren als ze zes zijn, kunnen ze dat ook als ze twaalf zijn. Kinderen die van onze school komen, worden wel herkend: het zijn kinderen die veel vragen stellen. Dat wordt in de les niet altijd gewaardeerd en soms irritant gevonden.” Theo lacht: “Maar dat hebben wij zelf soms ook. Dan denken wij: doe het nou maar gewoon even. En dan vragen ze weer: maar waarom dan? Al heb je dan even geen tijd om het uit te leggen: die kritische, zelfdenkende houding is wel wat onze pedagogiek voorstaat.” 

Aan die uitstroom zit natuurlijk ook een formele kant. Theo licht toe hoe ze dat aanpakken: “Van groep 3 tot 7 nemen we netjes een jaarlijkse volgtoets af voor rekenen, begrijpend lezen en spelling. Maar we doen niks met de uitkomst. Aan het begin van groep 8 doen we de proeftoetsen van vier verschillende eindtoetsen met de kinderen. Zo onderzoeken ze zelf welke eindtoets ze willen doen. De enige regel is dat ze gezamenlijk dezelfde eindtoets doen, dat hoeft niet elk jaar dezelfde te zijn. Stiekem leren ze tijdens dat onderzoek ook dat ze bijvoorbeeld de breuken nog niet zo goed kennen en dat willen ze dan wel aanpakken. De ambitie is groot, want de meesten hebben de behoefte om door te leren.” 

Sietske: “Dit jaar hebben we veel met de leerlingen gesproken over welke doorstroomtoets ze wilden maken: een adaptieve of een vastliggende. Veel kinderen wilden een adaptieve, waarbij het moeilijker wordt als je alles goed hebt. Dat was een uitdaging, omdat onze kinderen niet gewend zijn iets in te vullen als je het niet meer weet. Dan gaan ze normaal gesproken hun vriendjes of een begeleider vragen. We zijn gaan oefenen om de kinderen toetsvaardig te maken. Ze werden er oncomfortabel van dat ze niet het niveau scoorden wat bij hen past. Ze vergelijken het toch met de buurkinderen.” 

Dat zit de leerlingen in het vo niet in de weg, merkt Sietske: “Juist omdat we veel met de kinderen in gesprek zijn, hebben ze er minder last van. We doen natuurlijk wel wat met de ervaringen die de uitgestroomde kinderen ons teruggeven.” Wat dat dan is? “Frans is hopeloos”, merkt Femke. “Collectief. We moeten toch meer Franse liedjes gaan zingen ofzo.” Verder merkt Sietske niets opvallends; de ene groep heeft meer moeite met taal, de andere vindt rekenen ingewikkelder. Ze glimlacht: “Eigenlijk krijgen we terug dat het hier heel leuk was en dat ze heel veel meer weten dan hun klasgenoten.” Femke valt bij: “Ze zitten zo lekker in hun vel.”