Breedvormend curriculum inclusief toetsing - Uit de praktijk

Hieronder staat een voorbeeld uit de praktijk van de bouwsteen breedvormend curriculum inclusief toetsing, waarbij drie onderwijsprofessionals een inkijkje geven in het lesprogramma van basisschool De Buitenkans. Wil je meer voorbeelden uit de praktijk lezen? Bestel hier een fysiek exemplaar of download hier gratis het pdf-bestand van het boek ‘Bouwen aan breedvormend onderwijs’.

Toetsen onderzoeken op De Buitenkans

Basisschool De Buitenkans in Heerenveen is geïnspireerd op de pedagogiek van Reggio Emilia. Een leidend principe daarin is het kindbeeld van waaruit men werkt: “We gaan uit van het competente kind dat zelf in staat is om zijn leerproces en ontwikkeling te ontwerpen en te beschermen. Hoge betrokkenheid hierbij van ons als begeleiders, ouders en de omgeving is daarbij belangrijk” luidt de visie van De Buitenkans. Directeuren Femke Rinsma-Dijkstra en Theo Rinsma, en leerkracht Sietske Booisma leggen uit hoe het lesprogramma is ingericht en op welke manier ze toetsen hoe het kind zich ontwikkelt. 

“We gebruiken de 280 leerdoelen uit het democratisch onderwijs”, vertelt Femke. “Elke tien weken kiezen de kinderen welke leerdoelen zij willen gaan halen en elke tien weken evalueren we met ouders en kind. We zien daarin dat de kleuters veel sneller gaan dan verwacht. Al hoeven ze alleen maar te spelen en zijn we niet bezig met letters: ze gaan als een speer. In groep drie, vier en een stukje van groep vijf lijken ze wel stil te staan. En daarna blijkt er toch van alles in dat koppie te zijn gebeurd en gaan die leerdoelen er ploep, ploep, ploep, als eieren uit. Omdat we niet duwen, zijn ouders soms bezorgd: ‘Mijn kind leert al een jaar niks.’ Maar dat ligt genuanceerder, denken wij. Ze krijgen dan ook een goede preek van Theo voordat ze hier op school starten: ‘Ook al loopt jouw kind twee jaar achter: wij doen niks.’ Maar als jouw kind twee jaar achterloopt, terwijl het veel moeite doet om bijvoorbeeld te lezen, doen we wel wat. Want dan heeft het bijvoorbeeld niet de juiste leerstrategie of misschien niet de juiste materialen.” 

“De vraag die we veel krijgen van ouders is: ‘Hoe het zit met de uitstroom naar het vo?’”, zegt Theo. “’Moeten ze dan wel ineens lesjes gaan volgen? Gaat dat goed?’ Ja, dat gaat goed. Als ze dat kunnen leren als ze zes zijn, kunnen ze dat ook als ze twaalf zijn. Kinderen die van onze school komen, worden wel herkend: het zijn kinderen die veel vragen stellen. Dat wordt in de les niet altijd gewaardeerd en soms irritant gevonden.” Theo lacht: “Maar dat hebben wij zelf soms ook. Dan denken wij: doe het nou maar gewoon even. En dan vragen ze weer: maar waarom dan? Al heb je dan even geen tijd om het uit te leggen: die kritische, zelfdenkende houding is wel wat onze pedagogiek voorstaat.” 

Aan die uitstroom zit natuurlijk ook een formele kant. Theo licht toe hoe ze dat aanpakken: “Van groep 3 tot 7 nemen we netjes een jaarlijkse volgtoets af voor rekenen, begrijpend lezen en spelling. Maar we doen niks met de uitkomst. Aan het begin van groep 8 doen we de proeftoetsen van vier verschillende eindtoetsen met de kinderen. Zo onderzoeken ze zelf welke eindtoets ze willen doen. De enige regel is dat ze gezamenlijk dezelfde eindtoets doen, dat hoeft niet elk jaar dezelfde te zijn. Stiekem leren ze tijdens dat onderzoek ook dat ze bijvoorbeeld de breuken nog niet zo goed kennen en dat willen ze dan wel aanpakken. De ambitie is groot, want de meesten hebben de behoefte om door te leren.” 

Sietske: “Dit jaar hebben we veel met de leerlingen gesproken over welke doorstroomtoets ze wilden maken: een adaptieve of een vastliggende. Veel kinderen wilden een adaptieve, waarbij het moeilijker wordt als je alles goed hebt. Dat was een uitdaging, omdat onze kinderen niet gewend zijn iets in te vullen als je het niet meer weet. Dan gaan ze normaal gesproken hun vriendjes of een begeleider vragen. We zijn gaan oefenen om de kinderen toetsvaardig te maken. Ze werden er oncomfortabel van dat ze niet het niveau scoorden wat bij hen past. Ze vergelijken het toch met de buurkinderen.” 

Dat zit de leerlingen in het vo niet in de weg, merkt Sietske: “Juist omdat we veel met de kinderen in gesprek zijn, hebben ze er minder last van. We doen natuurlijk wel wat met de ervaringen die de uitgestroomde kinderen ons teruggeven.” Wat dat dan is? “Frans is hopeloos”, merkt Femke. “Collectief. We moeten toch meer Franse liedjes gaan zingen ofzo.” Verder merkt Sietske niets opvallends; de ene groep heeft meer moeite met taal, de andere vindt rekenen ingewikkelder. Ze glimlacht: “Eigenlijk krijgen we terug dat het hier heel leuk was en dat ze heel veel meer weten dan hun klasgenoten.” Femke valt bij: “Ze zitten zo lekker in hun vel.” 

Wil je ons of anderen helpen met jouw verhaal uit de praktijk? Mail dan naar w.vanwoerkum@nivoz.nl