Wat beoog je met je onderwijs en wat betekent dat voor de vormen die je inricht en de keuzes die je maakt in het moment? Hoe ziet jouw handelingspraktijk eruit en wat zegt dat over jouw visie?
Goed onderwijs begint bij de pedagogische opdracht en een pedagogische grondhouding, maar ontstaat uiteindelijk in het handelen en in de relatie tussen leraar en leerling. Dat handelen is altijd gesitueerd in tijd en ruimte. Wat ‘goed handelen’ of ‘breedvormend’ handelen is, is dus ook contextafhankelijk. Je moet oordelen en handelen, zonder dat je daarbij beschikt over een onbetwistbare basis (zie ook professioneel zelfverstaan en Kelchtermans, 2009).
We spreken hier bewust van intentioneel pedagogisch-didactisch handelen: het handelen is verbonden met je intenties, die voortvloeien uit de pedagogische opdracht. Wat beoog je met je handelen, voor de leerling, voor jezelf, voor de klas? De lemniscaat (Modderkolk & Mayo, 2022) kan een behulpzaam instrument zijn om deze intenties te verbinden met het ontwerp van je onderwijs (vormen zoals breedvormend curriculum en toetsing) en je handelen in de praktijk (zie Figuur 2). Via het handelen probeer je de pedagogische vraag van het kind en je intenties bij elkaar te brengen. Je doet iets waarvan je hoopt dat het betekenisvol is, dat het ertoe doet voor je leerlingen. Pedagogische tact (Van Manen, 2014) kwam al ter sprake bij het professioneel zelfverstaan, als een grondhouding om leerlingen tegemoet te treden. Het toont zich ook in het handelen in het moment.
Pedagogiek en didactiek zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: wie zijn pedagogische opdracht serieus neemt, vindt het belangrijk de wereld toegankelijk te maken voor kinderen, zodat zij zich (aspecten van) die wereld eigen kunnen maken. Dat betekent dat je doordachte en beredeneerde keuzes maakt in je curriculum en in je handelen. Zowel vakinhoudelijke, didactische en pedagogische kennis, vaardigheden en attitudes doen ertoe. Juist om ermee te kunnen ‘spelen’ moeten deze sterk verankerd zijn, ook in de lerarenopleiding.
Bij het vormgeven aan wereldgericht of subjectiverend onderwijs kunnen de pedagogische handelingsperspectieven van onderbreken, vertragen en ondersteunen zoals Gert Biesta ze omschrijft (2021, 2022) behulpzaam zijn. Een onderbreking kan bestaan uit het richten van de aandacht van een kind of het bieden van weerstand, omdat niet elke ontwikkeling wenselijk is of omdat er iets belangrijks te ervaren is. Door middel van vertraging krijgt het kind de tijd en ruimte om zich te leren verhouden tot de eigen verlangens en tot de realiteit. Bij die zoektocht en het balanceren tussen wensen en grenzen, hebben kinderen ondersteuning door volwassenen nodig. Ook de aanstaande leraar moet soms vertraagd, onderbroken en ondersteund worden om, zoals Biesta (2022) dat noemt, te leren ‘subject te (durven) zijn’.
Hoewel er zoals gezegd geen breedvormende onderwijspraktijken zijn voor te schrijven, is er wel iets te zeggen over de voorwaarden waaronder mensen zich in de volle breedte kunnen ontwikkelen. Leerlingen en studenten hebben een gezonde, veilige, ondersteunende, uitdagende omgeving nodig, waarin zij betrokken worden en kunnen ervaren onderdeel uit te maken van deze (sociale) omgeving. Bijdragen aan deze ‘sense of belonging’ (zie ook wereldgerichtheid) vraagt ook om het erkennen en waarderen van en aansluiten bij de interesses, motivatie en ervaringswereld van eenieder. In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld ook het aanpassen van instructie, curriculum en inhoud, rekening houdend met verschillen in voorkennis, ervaring, taal, cultuur, en interesse (Alhanachi et al., 2021).
Evalueren is een belangrijk onderdeel van pedagogisch-didactisch handelen: lukt er wat ik beoog? Wat heeft de leerling of student nodig om een volgende stap te kunnen zetten? Allerlei vormen van assessment kunnen daarbij ingezet worden (zie ook breedvormend curriculum en toetsing), met als uitgangspunt dat zij ten dienste staan van de ontwikkeling. We spreken dan van formatief handelen.
Om leraren op te leiden in het intentioneel pedagogisch-didactisch handelen, is het essentieel dat ook opleiders intentioneel pedagogisch-didactisch handelen. Bovenstaande uitgangspunten gelden dan ook voor het onderwijs binnen de lerarenopleiding. Opleiders vervullen een voorbeeldrol in de wijze waarop zij hun onderwijs vormgeven. Daarbij is het belangrijk dat zij hun pedagogisch-didactische keuzes ook kunnen expliciteren en hier met studenten op kunnen reflecteren.
Kritische reflectie en dialoog over de congruentie tussen intenties, vormen en handelingspraktijken in de opleiding (zie lerende en onderzoekende organisatie) en op de (stage)school dragen bij aan het ontwikkelen van het eigen oordeelsvermogen van (aankomende) leraren.