Wat vraagt breedvormend onderwijs van het opleiden van leraren? In deze NIVOZ-podcast laten Hieke van Til en Nynke Verdoner hun licht schijnen op die vraag, vanuit hun partnerschap met het Whole Child Development programma (WCD). Ze zijn verbonden aan Spring en aan het Kenniscentrum POP van de Hogeschool Leiden. ‘Een kind is al iemand. En hoe zorg je ervoor dat je die kunt zien en vervolgens kunt voeden?’
Na een podcast met Hogeschool Driestar is dit de tweede aflevering in een serie waarin Jan Jaap Hubeek vertegenwoordigers bevraagt van vier lerarenopleidingen, die in het WCD-project met middelbare en basisscholen al 2,5 jaar samen optrekken. ‘Waar we naar zoeken is een manier – als leraar, als school, maar ook als opleiding – om het hele kind te zien en ook het hele kind tegemoet te komen in het onderwijs,’ vertelt Nynke over de intenties waarmee het vierjarige programma in 2020 is gestart. Het is een proces, zo wordt duidelijk, waarin geen standaardantwoorden zijn te geven. Anders dan dat lerarenopleiders en hun studenten een appel voelen om zichzelf en elkaar tegen het licht te houden in relatie tot brede vorming en alle dimensies van het mens-zijn.
Whole Child Development is daardoor al snel ook Whole Teacher Development, zoals Hieke van Til vertelt. De partners in het programma moeten in dat opzicht ook zelf aan de bak. ‘Die brede vorming zit hem niet alleen in wat wij beogen met het kind, maar juist ook met de student in onze opleidingen, met de mens die leraar wil worden. En met onszelf. Het is niet iets wat je even leert, geen projectje, een methode of wat dan ook. Het is iets wat je met elkaar doet, waar je met elkaar instapt, waar je voor kiest. Je moet het ook een beetje ondergaan dus eigenlijk. We willen onszelf en de kinderen in alle dimensies zien en leren kennen. En dat maakt – denk ik – dat het veel duurzamer is eigenlijk.’
Daarom brengt het WCD-project in eerste instantie ook en vooral verwarring, zo geeft Nynke Verdoner toe. Het verlangen naar en de roep om meer holistisch breedvormend onderwijs was henzelf niet vreemd. Maar hoe ga je daar dan samen mee aan de slag, zonder stip aan de horizon, simpelweg omdat je de toekomst zelf nog niet kent? ‘Ik denk dat we het eerste jaar duidelijk kregen hoe wij erover dachten. Als jij dit vindt, dan vind ik dat! Eigenlijk als een soort kind wat zich afzet tegen de gedachten van de ouder. Op een bepaalde manier heeft dat heel vormend gewerkt. En daarna hebben we elkaar denk ik meer gevonden. NU werkt het heel inspirerend om te horen wat de andere hogescholen en scholen aan het doen zijn. En zorgt dat ook dat wij weer nadenken over wat onze volgende stappen zijn?’