Leergemeenschappen als voedingsbodem: ‘Iedereen begint de uitdaging te voelen als het spannend wordt.’

Het is een niet alledaagse coalitie: NIVOZ, vier lerarenopleidingen, het kenniscentrum POP van de Hogeschool Leiden én een aantal basisscholen en middelbare scholen. Samen werken ze aan een programma voor breed vormend onderwijs, ontwikkeld vanuit een pedagogische oriëntatie, met uitdrukkelijke aandacht voor leerlingen die opgroeien in moeilijke omstandigheden. Een interview met Willemijn van Woerkum, programmaleider: ‘De rol van leergemeenschappen in dit traject is wezenlijk. Maar wat we doen moet uiteindelijk zijn werking hebben in de klas.’

Willemijn van Woerkum is programmaleider van het Whole Child Development programma, dat sinds de zomer van 2020 is gestart. Met vier lerarenopleidingen (Hogeschool van Amsterdam, Driestar Hogeschool, Hogeschool Leiden en Windesheim) is ze ruim anderhalf jaar op pad. ‘Wat we doen moet uiteindelijk zijn werking hebben in de klas. In het onderwijs op zowel po- als vo-scholen, in de handelingspraktijken aldaar. Om dat te bereiken werken we allemaal samen: scholen, lerarenopleidingen, én een onderzoeksinstituut. Want we ontwikkelen ook wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis die voor iedereen beschikbaar kan komen.’

En daarvoor is het vormen van een leergemeenschap, in alle lagen van het project/programma, cruciaal. Van Woerkum: ‘Onze leergemeenschappen zijn zo ontworpen dat de mensen die met elkaar van doen hebben ook daadwerkelijk bij elkaar zitten; een uitgekiende samenstelling van opleiders, leraren, schoolleiders en onderzoekers, zodat onderzoek, opleiding, leiderschap en lespraktijk zich hand in hand ontwikkelen. Maar we hebben ook een leergemeenschap van opleiders, een leergemeenschap van onderzoekers, een leergemeenschap van schoolleiders, en werkplaatsen waarin opleiding en scholen binnen een regio samenwerken.’

Van Woerkum gaat verder: ‘De kracht van de leergemeenschap ontstaat door een stevige koppeling over sectoren heen, over opleidingen heen, tussen verschillende organisatielagen en kringen, waar alle deelnemers hun diversiteit aan assumpties en praktijken inbrengen en laten bevragen om tegelijkertijd tot gedeelde handelingspraktijken te komen. Het WCD-programma beoogt niet zozeer een nieuwe blauwdruk te maken voor onderwijs, of een nieuw onderwijsconcept te ontwikkelen. Het gaat erom elkaar te vinden in de gezamenlijke opdracht om onderwijs te ontwikkelen dat breed is vormgegeven. Onderwijs ontwikkelen met een goede balans van kwalificerende, socialiserende en subjectiverende doelen, dat vorm krijgt vanuit een pedagogische grondhouding. Wat betekent dat voor iedereen die deelneemt aan dit project? Wat doe ik en wat kan ik meer of anders doen of laten? Wat vraagt het van onderwijsvormen, handelingspraktijken, leiderschap?’

De WCD-leergemeenschap is nog niet zo heel lang bezig. Waar moet je doorheen om een leergemeenschap daadwerkelijk te laten werken?

Van Woerkum: ‘Het proces dat we ingaan is enerzijds een emergent proces, waarin ieders perspectief verrijkend is voor de ander, en waar wat scholen en opleidingen tegenkomen leerzaam is voor anderen. Maar het is ook een zoekend proces, soms te zoekend. Dan moeten we weer zorgen voor richting en een heldere stip op de horizon. Dat zoeken en niet afdwalen vraagt om gedeelde taal, ook die moet je ontwikkelen. Wat beogen we nu met onze leergemeenschap? Hebben we dezelfde beelden? Zeker in het begin is dat iets wat je door moet maken. Zonder overigens ieders ruimte dicht te regelen.‘

” Het proces dat we ingaan is enerzijds een emergent proces, waarin ieders perspectief verrijkend is voor de ander, en waar wat scholen en opleidingen tegenkomen leerzaam is voor anderen.”

‘Iedere opleiding en school in onze leergemeenschap heeft een ander vertrekpunt, zowel inhoudelijk als procesmatig. Dat geldt ook voor de deelnemers. Zo wil de een meer ruimte creëren voor een emergent proces, de ander wil juist meer kaders zetten en een overzichtelijk proces uitstippelen. Hoe je met elkaar wilt werken, hoe je mede-eigenaar wordt van zo’n leergemeenschap; daar moet je de tijd voor nemen en elkaar voor leren kennen.’

Een andere zoektocht is het organiseren van verbinding tussen onderwijsuitvoerders in de verschillende gremia. Want schoolleiders en deelnemers van de lerarenopleiding hebben ook ieder een eigen leergemeenschap. Van Woerkum: ‘Enerzijds wil je steeds de verbinding maken, anderzijds moet je het ook organiseerbaar maken. Het samenbrengen van onderwijsgevers en onderzoekers blijkt waardevol. De waarde zit in de manier waarop onderzoek en ontwikkeling hand in hand gaan. Het (nog) niet weten is werkpraktijk geworden. Op alle lagen stellen we ons de vraag: als we breed vormend onderwijs beogen, vanuit een pedagogische oriëntatie, wat hebben we dan te doen? En ook andersom: draagt wat we nu doen bij aan wat we beogen?’

‘Leraren en schoolleiders brengen de praktijkvraagstukken in, onderzoekers stellen de vragen en brengen de inzichten samen. We zijn nu in de fase waarin een aanvankelijk abstract doel levend wordt; het ontwerpen van concretere proeftuinen waarin we onderwijsvormen en handelingspraktijken uitproberen met studenten en leerlingen. Het onderzoeksmatige karakter van de leergemeenschap is zeker niet vanzelfsprekend, velen van ons moeten wennen aan het niet-lineaire proces hiervan. Maar samen onderzoeken we en werken we aan verbetering. Het is echt een boost voor de cultuur van leren in ieders instelling.’

Hoe staat het met die leercultuur in het Nederlandse onderwijs?
Dat is wel een hele grote vraag, vindt Van Woerkum. ‘De meeste leraren zijn best gericht op leren, maar vaak heeft dat een individueel karakter. Voor het collectieve (team) leren is weinig tijd en ruimte. Ik denk dat leraren en schoolleiders te maken hebben met de veelheid aan doelen en taken. De wil is er wel, maar onder hoge werkdruk is de aantrekkingskracht van “gewoon de les uitvoeren” groot. Het komen tot een meer lerende cultuur vraagt naast empowerment van leraren, ook iets van de bestuurslaag en uiteindelijk ook van het bredere systeem.’

‘In dit project merken we in ieder geval dat de waan van de dag een obstakel kan zijn. Door de veelheid aan dingen waar veel onderwijsgevers mee te maken hebben, is er soms onvoldoende tijd en ruimte in het hoofd. De coronatijd heeft dat nog eens extra bemoeilijkt natuurlijk. We hebben in de online bijeenkomsten hard moeten werken om ook elkaar als “gehele mens” te blijven ontmoeten. Maar als je in staat bent om vormen van samenwerken te vinden die de diepere overtuigingen raken, dan kun je ook zo ineens weer versnellen.’

“We hebben in de online bijeenkomsten hard moeten werken om ook elkaar als ‘gehele mens’ te blijven ontmoeten. Maar als je in staat bent om vormen van samenwerken te vinden die de diepere overtuigingen raken, dan kun je ook zo ineens weer versnellen.”

De verschillende leergemeenschappen draaien op volle toeren. Ze worden sterker en raken steeds meer “uitgelijnd”. Deelprojecten komen van de grond waarin de opbrengsten echt beslag krijgen in de klas van studenten en kinderen en in het handelingsrepertoire van opleiders en leraren. Met die ontwikkeling komt ook een communicatievraagstuk mee, stelt Van Woerkum. ‘Het is belangrijk om zichtbaar te maken wat er wordt ontwikkeld voor elkaar en voor anderen, zodat er breder van geleerd kan worden.’

Van Woerkum ziet dat er steeds meer uitwisseling is tussen de partners, dat de verbindingen sterker worden. Dat men elkaar beter weet te vinden en dat men zich gaat thuis voelen en groeit in “critical friendship”. Van Woerkum: ‘Iedereen begint de uitdaging te voelen, ook als het spannend wordt. We zijn in staat uiteenlopende overtuigingen op tafel te leggen om te onderzoeken. Ook als het leren zich echt verdiept. Dat gebeurt vaak op momenten dat we werken vanuit een ander domein dan het ons vertrouwde cognitieve en cerebrale. Bijvoorbeeld als we een creatieve insteek kiezen, die iets wezenlijks in ieder teweegbrengt. Dat stimuleert het collectieve leren en het vertrouwen dat daarvoor nodig is enorm. Als we zelf, als persoon, als mens kunnen “verschijnen” en het ons lukt om dat te vertalen naar wat we te doen hebben voor leerlingen en studenten, geeft dat een krachtig gevoel.’

Willemijn van Woerkum is ontwikkelingspsycholoog, verbonden aan NIVOZ en werkt als programmaleider van het programma Whole Child Development.
Kijk ook op: Whole Child Development: de handen ineen voor breed vormend onderwijs

Dit artikel verscheen in het april-nummer van Van12tot18, het onderwijsvakblad voor het voortgezet onderwijs. Het is met toestemming overgenomen.

Delen op social media: